Een West-Vlaamse kerstvertelling

Patrick Demarest

24/12/2021
column

Schrijver-dichter Joris Denoo, tevens stadsdichter in Torhout maar woonachtig in Heule, bezorgde ons een alternatief kerstverhaal.

 

Het was 24 december in West-Vlaanderen. Het sneeuwde niet, het waaide niet, de zon was met pensioen. Bijna niemand was uit werken, met uitzondering van vuurtorenwachters, treinbestuurders, chauffeurs, vrouwen en mannen van de wet, verpleegsters, indommelaarsters, lucht-, land- en zeemachtigen. Niets bewoog. Rond 16 uur in de namiddag begon de muisgrijze zakdoek die boven deze westelijke provincie hing van kleur te verschieten. Het werd avond, en donkerder. De vensters gingen aan. Achter sommige ramen zag je nu ruitenvrouwen, hartenheren, schoppenjongens en klavermeisjes. In de straten van Poperinge, Menen, Avelgem, Kortrijk, Roeselare, Izegem, Tielt, Oostende, Brugge, Blankenberge, Veurne, Torhout en Diksmuide waren de winkels van doopsneeuw volledig uitverkocht.

‘Niets bewoog’, zeiden we, maar kijk: aan een blinde muur in een Werviks zijstraatje rilde het wintergeraamte van een wilde wingerd zacht. Met enig gedruis maakte Sofie Vandaele zich uit de vertakkingen los. Ze zette haar sneeuwbril op haar wipneus, schudde het stof uit haar vleugels en klapwiekte weg. Op een vluchtheuvel in Knokke begon een brievenbus te klepperen. Kaat Herremans, de engel met de duizend en zes sproeten, piepte stiekem tevoorschijn. Ze knipperde met haar ogen, kuchte kort en steeg op. Annabel Devriese sloop op hetzelfde ogenblik van tussen de modepoppen in een oogverblindende etalage in Aarsele weg. Ze niesde driemaal, stretchte haar armen en benen en vertrok als vier pijlen uit een boog. In Vinkem stond de sacristiedeur al op een kier. Waren dat daar niet de glurende ogen van Jolien Maes, de engel die uitsluitend pap at? Ook zij fladderde plotseling gezwind weg. In Snellegem-Bos weerklonk welgemeend gezucht: Annelies Vermeulen was aan het trainen voor de jaarlijkse tocht. Rond halfvijf, nadat ze al vier keer weer neergekukeld was, slaagde ze er eindelijk in op te stijgen. Een stuk van haar textiel bleef in een boomkruin haperen. Uit Kachtem vertrok Sien De Vlaemynck, de engel met de onwaarschijnlijk zilveren haren. Zij kwam vanuit een hoeknis waarin een heilige man had gestaan die al jaren uit de kalenders was geschrapt. De zevende engel, de beeldschone Charlotte Dewilde, verrees druipnat maar vol verwachting uit een Dode-Scheldearm in de stille gemeente Outryve. Dankzij de zorgen van een bevriende trimster kon ze al vrij vlug naar de plaats van de jaarlijkse afspraak vertrekken. Ziet u: engelengeduld raakt opgebruikt na een vol jaar wachten.

En er was nog meer aan het gebeuren. Toen het aardedonker was geworden, hoorde je drieërlei gedreun in de provincie. Op de A17, de E17 en de A19 naderden drie gigantische trucks. Hun cabines waren vrolijk verlicht. Gaston bracht een vracht kalkoenen uit Kokanje mee. Miel vervoerde een lading hagelwitte kerstkonijnen uit Pologne. Zwarte Basiel kwam er met kiekens aan uit het verre Kakelonië. Hij was zo zwart als roet, want de hele zomer en herfst had hij kolen rondgevoerd, omdat de brandstofprijzen de pan uit swingden. Op de boordradio’s van de drie wegreuzen waren kerstliederen vloeiend en klaar te horen.   

Vanuit het rustige Dadizele kwamen een zekere Maria Verbrugghe en Jozef Stockman tamelijk hoog in de versnelling aangekard. Het begon te sneeuwen, het provinciebrede witte vasttapijt werd dikker en dikker, maar de mariablauwe 2PK ploegde er gezwind door. De hoogzwangere Maria Verbrugghe, gezeid ‘Maria van Jozef’, zat schuddebollend op de achterbank. Jammer dat ze diverse keren door nogal nors volk de verkeerde kant opgestuurd werden: Jozef werd verdomd kregelig.

‘Zo komen we nooit op tijd voor de feestelijke avondmarkt in Torhout,’ foeterde hij tegen de achteruitkijkspiegel, maar Maria was in slaap gevallen.

Het begon ook te sneeuwen toen Gaston, Miel en Basiel de grotere verkeersaders verlieten en via allerlei bochtenwerk en slingersecundaire wegen het hart van West-Vlaanderen bereikten, gelegen ergens tussen Oostende en Kortrijk, niet ver van een bekend kasteel waar ooit eens een wapenstilstand werd getekend. Op de markt parkeerden ze hun trucks in een beschermende halve cirkel: sedert de avond gevallen was, kwam er wind opzetten. Grendels knarsten, luiken kiepten open, en het duurde niet lang of kooplustig volk stroomde toe. Ondertussen was ook het zevenkoppige engelenkoor gearriveerd, via luchtverkeer. Sommigen onder hen hadden nog net een botsing met een luchtslee kunnen vermijden, achterna geroepen door een boze oude kerel met een lange witte baard. Een beetje buiten adem streken Sofie, Kaat, Annabel, Jolien, Annelies, Sien en Charlotte boven de ladingen pluim- en kleinvee neer. Daar was het lekker warm, want warme lucht stijgt. Sofie stopte haar sneeuwbril weg, Kaat snoot haar neus, Annabel niesde nog een keer, Jolien probeerde het gegrol in haar maag te smoren, Annelies worstelde met enkele veiligheidsspelden, Sien kamde haar haren en Charlotte jongleerde met een zakspiegeltje. Toen dat allemaal achter de rug was, hieven zij hun liederen aan, vloeiend en klaar.

In Torhout hartje-Houtland was eindelijk ongeveer iedereen present. De kalkoenen, konijnen en kippen gingen vlot van de hand op de feestelijke avondmarkt. Het was eens iets anders dan paarden. Gaston, Miel en Basiel hadden het bijzonder druk. Na korte tijd waren hun trucks leeg en hun portemonnees vol. En een gekakel dat het daar was! En een gekwebbel! De sneeuw zakte boven dit alles neer: vredig, zacht, en toch majestueus. Tevreden schroefde Gaston zijn heupfles open en deelde broederlijk met zijn maten: een cognacje op de verkoop, en op kerst.

Toen de engelen al negen liederen ver waren, en de schare kopers in de halve cirkel bleven napraten, en uit Damme nog een hele kudde schapen arriveerde, en toen ook de geitenkaasboer zijn kraam volledig uitverkocht sluiten kon, toen arriveerde een besneeuwd 2PK’tje op de markt. Iedereen week opzij om de late bezoekers door te laten. Er hupte een man uit het autootje. Hij rukte het achterportier open en keek bezorgd naar binnen. Het was de genaamde Jozef Stockman uit Dadizele, schrijnwerker van beroep. Daarna wendde hij zich tot de omstanders. ‘We kwamen inkomen doen,’ deelde hij vlug mee, ‘kaas en kip en … enne … maar eh … ’t ziet er naar uit  dat mijn vrouw hier iets anders zal kopen. Als al uw rekeningen hier vereffend zijn, kopen wij een kind. ’t Is ons eerste, en we zullen hulp nodig hebben. En ’t is dringend, denk ik. Er is geen tijd meer voor een Deltabezoek.’ Enkele toeschouwers sloegen hun hand voor hun mond: ‘Ah! Oh! Amai! ’t Is toch niet waar zeker!’ Het zou echter West-Vlaanderen niet zijn. In minder dan geen tijd zoals ze zeggen was die 2PK proper geparkeerd. De truck van Miel werd zo goed en zo kwaad als het ging uitgemest. Daarbij waren ook de engelen duchtig in de weer. De diverse parfums mengden zich met de dampen van de dieren en de geuren van de kerstkoningen. Het resultaat was verbluffend. Na gedane zaken vatten de engelen met hun tweede adem de rest van het repertoire aan. Maria Verbrugghe werd voorzichtig naar de truck geleid. Het was de hoogste tijd: even later beviel ze van een wolk van een kind. Het was een glunderende Jozef Stockman die de blijde boodschap aan de omstanders kwam melden, begeleid door gelui en gebeier dat van wel vijf windstreken tegelijk leek te komen. Gaston greep terstond weer naar zijn heupfles. Miel en Basiel deden onmiddellijk een fikse greep in hun portemonnees: het kind – maar hoe heette het eigenlijk? – mocht niks tekortkomen. ‘Hoe zult u het noemen?’ vroeg Basiel. Zijn vraag ging in het tumult verloren: iedereen kwam kijken naar het wonder dat op de feestelijk verlichte avondmarkt was gebeurd, hoewel het al over twaalven was. Bij de truck begon zich een file van kerstkindtoeristen te vormen, want het nieuws verspreidde zich als een lopend kerstvuurtje. Een inderhaast geroepen dokter trof een gezonde moeder en kind aan. Een blozende vroedvrouw, die het hele stadje had weten geboren worden, gooide haar armen in de lucht, deels uit vreugde, deels uit spijt omdat ze er niet bij was geweest op het ogenblik van de bevalling. En ieder deelde van de overvloed die hij of zij met weliswaar zuurverdiende centen in volle crisistijd daarnet toch nog gekocht had. Kalkoenen uit Kokanje, hagelwitte kerstkonijnen uit Pologne en hoogst verbaasde kiekens uit het broeierige Kakelonië. Er werden kilo’s jongensmuisjes en doopsuiker uitgedeeld. De truck van Miel was warempel niet groot genoeg. De geitenkaasboer kwam zelfs met twaalf paar wollen sokken aandragen, voor de nieuwbakken vader. De vroedvrouw stond erop het kind in doeken te wikkelen, zoals het sedert de middeleeuwen al de gewoonte was. ‘Niet te strak aanspannen,’ waarschuwde de dokter, ‘anders wordt het een heetgebakerd kind. Die mensen zullen veel nachtrust nodig hebben. Maak er geen schreeuwlelijkerd van, vrouwmens.’ Hij moest eens weten! ‘Ieder zijn beroep, heer doktoor,’ antwoordde de vroedvrouw, en ze scheurde gezwind nog een laken in repen. Enkele uren later startte Miel zijn truck en verdween hij met zijn kostbare lading in de nacht. Gaston en Basiel volgden in de 2PK. Tegen de ochtend zouden ze naar het marktje terugkeren, in de truck van Miel, om hun werkzaamheden verder te zetten. Het volk vertrok naar huis, in zeven verschillende richtingen. Ingetogen sneeuw zakte vredig neer. Het stadje lag er nu bij als een wenskaart: vrede op aarde, zalige kerst, beste wensen.

Tiens: naar de naam van die ovenwarme wereldburger had niemand verder nog geïnformeerd. Jonas? Tom? Oscar? Odiel? Gianni? Mathieu? Michiel? Een iets was zeker: het was een jongetje. Want hij had een komma tussen zijn beentjes. En het was een kerstkind. Later zou iedereen er nog van horen. En een dag later vroor het putten in de Torhoutse aarde.


JORIS DENOO